vrijdag 11 december 2015

De grens is roze

Ze tekent met een gekleurd krijtje een streep over de muur. Zo van boven naar beneden. Terwijl ze op haar hurken zit, trekt ze de streep door over het whitewash laminaat van de slaapkamervloer.
“Wat ben jij nu aan ’t doen?” vraag ik, terwijl ik overeind kom en het dekbed tot aan mijn oren over me heen haal. Man, wat is het hier toch koud.
Ze geeft antwoord zonder me aan te kijken.
“Mijn therapeut zegt dat ik mijn grenzen beter moet aangeven.”
De roze streep reikt inmiddels tot bij het bed. Wat gaat ze nu doen? Niet te geloven. Ze kruipt er onder en gaat onverstoorbaar verder.
“Dat is toch maar metaforisch?” roep ik, want ik ben bang dat ze me anders niet hoort. Ik hoor een beetje een bibber in mijn stem. Ik vind het eng als ze zulke dingen gaat doen en zeggen. Gelukkig ze komt toch weer tevoorschijn.
“Dat kan wel zo zijn, maar soms werkt het beter als je dingen concreet maakt.” Ze hijgt een beetje.
“Zegt je therapeut,” vul ik haar aan.
“Zegt mijn therapeut, ja.” Beaamt ze geïrriteerd. “En dat is een hele goeie.” Ze zwaait met haar armen. “Dit, is mijn deel. Zie je, mijn stuk van het bed, mijn stoel. Dat,” en ze wijst naar mijn kant, “dat, is jouw terrein. Daar mag je doen wat je wilt.”
Ze slaat het krijt van haar handen en veegt met een ongeduldig gebaar haar haren uit haar gezicht. Er blijft een roze veeg achter. Ik kijk er naar. Er was een tijd, en die is nog niet zo heel lang geleden, dat we niet van elkaar af konden blijven. Dat we elke grens overschreden.
“En nu ga ik naar mijn werk,” zegt ze.
“Dat gaat niet lukken.” Er zit een triomfantelijk toontje in mijn stem dat ik bij een ander hoogst irritant zou vinden. “Want de deur zit aan mijn kant.”
Ze  kijkt van deur naar mij en weegt mijn woorden.
“Of wou je soms via het raam naar buiten?” voeg ik eraan toe.
Ik zie dat ze aarzelt.
“Ik wil de grens wel tijdelijk voor je openstellen, hoor. Maar dat gaat je wel wat kosten.” Ik grinnik bij de gedachte aan wat er komen gaat. “Hoeveel? Dat bepaal je zelf. Dan kun je bij de volgende sessie toch zeggen dat je je huiswerk hebt gedaan.”

Mijn antwoord bevalt haar. Ze doet graag haar best. Daarom lacht ze ondeugend en steekt ze de grens over.

vrijdag 27 november 2015

Detox

Vier dagen zonder cafeïne. Wat is dat nu helemaal? Dat is vier dagen geen koffie en geen gewone of groene thee. Vier dagen genieten van allerlei kruidendrankjes en sapjes. Maar…het is vooral vier dagen lang denken aan alle dingen die je niet mag.

Wat ben ik blij dat ik nooit gerookt heb. Ik zou het stoppen echt nooit vol kunnen houden, ook niet voor maar vier dagen. Sterker nog, hoewel ik nooit gerookt heb, heb ik ineens een enorme trek in een sigaret.

Ik mag vier dagen geen alcohol en snak ’s morgens bij het opentrekken van de koelkast al naar een koud biertje. Terwijl ik normaal gesproken nauwelijks drink. En het pas tijd is voor het ontbijt.

Die hoofdpijn, zou dat nu komen, omdat ik de cafeïne in mijn lichaam mis of is het psychisch. Het weten dat ik geen koffie mag drinken en weten dat ik ook vier dagen lang geen paracetamol mag slikken. We doen maanden met een pakje paracetamol. Het is niet zo dat ik er standaard elke dag een handje van slik, maar nu ik niet mag, voel ik hoofdpijn en voel ik de behoefte aan een paracetamol. En de spierpijn na het sporten is ook heel wat minder dragelijk dan gewoonlijk.

Ik drink chocolademelk, omdat dat wel mag en neem er slagroom bij, omdat ik zo zielig ben. En dus kom ik de kilo weer aan die ik net zo lekker was afgevallen. Detoxen zonder af te vallen. Is eigenlijk ook een beetje sneu.

Weet je wat echt lekker is na het hardlopen? Een boterham met pindakaas en banaan. Lekker zout en zoet bij elkaar en boordevol energie en voedingsstoffen. Shit. Mag ook niet.

Maandag, dan mag het allemaal weer. Zodra ik mijn plasjes heb ingeleverd en mijn bloed heb afgestaan kan ik me weer te buiten gaan aan al die verboden vruchten.


Wedden dat ik dan net zo lief een munttheetje neem…

maandag 23 november 2015

Alweer jarig

(inzending voor schrijfwedstrijd van Nederland leest 2015, iets aangepast na feedback van mijn ZKV schrijfclub)

Hij ziet haar vanuit de verte al aankomen. Hij herkent haar aan haar manier van lopen. De stevige, maar toch wat slepende pas die versnelt op het moment dat ze hem in het vizier heeft. Hij realiseert zich dat ontsnappen in deze lange smalle gang vrijwel onmogelijk is. Als hij dat al zou willen.

“Anton!” roept ze, terwijl ze haar armen alvast naar hem uitstrekt. “Jongen, toch. Gefeliciteerd met je verjaardag!” Op het moment dat ze verjaardag zegt, komt een wat muffige lucht hem tegemoet. Een combinatie van vochtige kelder met een vleugje koffie. Hij wendt zijn hoofd af, al weet hij dat dat onbeleefd is. Ze lijkt het dit keer niet op te merken, want ze glimlacht naar hem.

Ze bedoelt het goed. Dat weet hij ook wel. Maar goede bedoelingen kunnen soms de grootste ongelukken veroorzaken. Ze pakt hem stevig bij zijn schouders en probeert hem naar zich toe te trekken. Zijn rollator weet verder lichamelijk contact te verhinderen. Was die er niet geweest, dan had ze hem vast en zeker aan haar borst gedrukt. De afstand is ook te groot voor zoenen. Daar zorgt hij zelf wel voor door zijn rollator met gestrekte armen voor zich uit te duwen.

Vroeger zou hij een moord hebben gedaan voor een paar stevige zoenen van haar. Ze vochten erom in de klas en op het schoolplein, maar zij bewaarde altijd een gepaste afstand en liet de jongens smachten. Nu heeft haar verschijning die glans verloren. Het maakt hem bang om haar aftakeling van zo dichtbij mee te maken. Hoe lang nog tot ook hij zijn naasten niet meer iedere dag herkent?

Hij weet dat hij zelf fysiek niet veel waard meer is. Strompelend achter zijn karretje, zoveel langzamer dan hij zou willen. Zijn wereld is beduidend kleiner geworden. En dat terwijl zij nog zo de vierdaagse zou kunnen lopen. Tenminste, dat vindt ze zelf. En ze is er zo stellig in dat ze iedere dag weer een nieuwe etappe moet lopen, dat ze haar bewegingsruimte hebben moeten beperken door gesloten deuren en toegangscodes.

Vandaag is een goede dag, want ze noemt hem bij zijn naam. En net als eergisteren wenst ze hem met volle overtuiging een fijne verjaardag toe.


woensdag 11 november 2015

De tussentijd

(mijn last minute inzending voor de schrijfwedstrijd van Editio: http://www.editio.nl/schrijfwedstrijd/de-tussentijd/)

“Luister, meisje.” Oma wenkt me dichterbij. Ik ben zestien jaar oud en kijk met een mengeling van angst en afschuw naar haar magere gerimpelde hand. Toch loop ik aarzelend naar het ziekenhuisbed. Ze praat zo zachtjes, dat ik haar bijna niet kan verstaan.

“Je hoeft niet bang te zijn. We worden allemaal geboren en gaan allemaal weer een keer dood. Dat is het leven.” Ze hapt naar adem. Blijkbaar is de boodschap nog niet compleet.
Ik weet niet zeker of ik de rest wel wil horen. Haar ogen zijn hol en een beetje wazig. Van de vroeger zo bolle, blozende wangen is niet veel meer over. Haar ogen worden spleetjes, terwijl ze zegt: “Het gaat erom wat je in de tussentijd doet.” Haar hoofd knikt met kleine schokjes. Dan zakt ze weg in haar kussen en sluit met een zucht haar ogen. Ik schrik. Is ze nu dood? Maar nee, even later zie ik het ziekenhuisdeken op haar borst een klein beetje bewegen. Moet ik haar nog een laatste kus geven? Dat deden we vroeger ook nooit. Dus in plaats daarvan klop ik zachtjes op haar hand en verlaat op mijn tenen de steriele kamer.

Haar woorden worden mijn mantra. Het gaat erom wat je in de tussentijd doet. In de jaren daarna leef ik voluit. Zodra ik mijn middelbare schooltijd met een diploma heb afgesloten, trek ik de wijde wereld in. Ik bezoek tempels in Azië, duik er met wildvreemden van hoge rotsen af het kraakheldere water in. Ik laat me rondleiden door andere backpackers en doordat ik hier en daar wat geld kan verdienen, kan ik langer blijven dan ik verwacht had.

Eenmaal weer thuis, stort ik me in het uitgaansleven van de student. Ik heb een kamer helemaal voor mijzelf alleen in een oud grachtenpand, middenin de stad. Ik ben er nooit. Alleen zijn maakt me bang. Van stilzitten raak ik in paniek. Ik fladder van de ene relatie naar de ander, probeer op allerlei vlakken zoveel mogelijk ervaring op te doen. Ik werk hard en zorg ervoor dat ik gezien wordt. De ene promotie volgt op de andere, maar als ik te lang op één plek zit, vertrek ik. Kansen zijn overal. Voor stil zitten wachten heb ik geen tijd. De dood zit me tenslotte op de hielen.

Eén ervaring mis ik nog. Die van moeder worden, moeder zijn. Ik worstel met het vinden van de juiste partner. Niemand is goed genoeg voor de eeuwigheid. De tijd begint te dringen. Een slimme meid krijgt haar kinderen op tijd. Intussen wordt mijn tussentijd kleiner en kleiner.

De verworvenheden van de moderne tijd. Ik zoek en vind een donor, een vriend van een vriend van een kennis met mooie ogen en een hoge intelligentie. Het is in één keer raak. De bevalling is overweldigend, maar ik heb geen tijd om er lang bij stil te staan. Mijn kind groeit op van baby tot scholier, met vallen en opstaan, ups en downs. Het hoort er allemaal bij. Zo is het leven. Het gaat maar door en door en door en door. Ik heb geen tijd om na te denken over de tussentijd die zich maar vult en vult. Ik pomp mijn jongen al vroeg vol met unieke ervaringen, want ik weet hoe weinig tijd er is.

Tot de tijd abrupt stopt.

En er is het niets van een witte, steriele kamer zonder prikkels, zonder unieke ervaringen. Een leeg leven. Ik denk terug aan oma die er net zo bij lag, maar dan na heel wat meer levensjaren. Het beneemt me de adem. Wat een loze tussentijd, wat een verspilling. Ik wil hier weg!
Mijn vader zoekt me op. Hij ziet de paniek in mijn ogen en probeert het te begrijpen. Ik vertel hem over oma en haar wijze raad. Dan blijkt pas dat ik haar al die tijd verkeerd heb begrepen. Want oma? Die is het erf nauwelijks af geweest. Een vliegtuig en vreemde landen? Die kende ze alleen uit de krant. Een netwerk zo groot als de wereld? Zij kende iedereen uit het gehucht van haver tot gort. Wat deed zij in de tussentijd? Zij leefde. Tot de dood erop volgde.

vrijdag 6 november 2015

De grens

"Staat u mij toe?"
Hij staat voor me, met een uitgestrekte arm, klaarblijkelijk om mij te helpen over het prikkeldraad te komen. Ik aarzel. Wil ik wel die kant op? Het is letterlijk en figuurlijk een grens waarvan ik niet weet of ik die wil oversteken.

I wasn’t sure I wanted to cross that border. But his face was so inviting (not pretty, not young, but old and wrinkled with a twinkling in the eyes that hadn’t died despite the hardships he undoubtedly would have had to face in his life). I couldn’t resist him, couldn’t resist this physical border. So I took his hand gratefully and let him help me to get to the other side.
(I realise I’m mixing up my languages as if my mind isn’t quite sure yet, either, about which side I should be choosing. )

De andere kant. Daar ben ik nu. Aan de andere kant, waar het leven beter zou moeten zijn dan waar ik vandaan kom. Ik kijk achterom naar de eindeloze stroom van mensen die ons volgt. Jong, oud, van allerlei gezindten, talloze achtergronden. Er is nauwelijks iets dat ons bindt, behalve de vlucht zelf.

Zelfs de reden waarom we vluchten is niet universeel. Zoeken we geluk, geld, veiligheid? Is het een nieuw begin, of een tijdelijke rustplaats? Een wanhopige poging om nog iets van ons leven te maken of een hoopvolle start? Een plek om op te laden voor de volgende stap?

I hardly understood what made me leave in the first place. What was the reason I left my hometown and why now exactly and not last year or next week? Is it an escape or a journey? In a way it is as if we have all jumped on a train with an unknown destination. As soon as it left the platform we weren’t able to stop it anymore. It is driving us, like lemmings, towards the sea. A common misconception with lemmings is that they commit mass suicide by running off cliffs. In fact, it is not suicide. Lemmings know how to swim. They migrate for a better future. Many of us know how to swim too, but can we make it to the other side?  

De man verstoort mijn gedachtestroom. 
“Waar droom je van?” vraagt hij. Zijn vraag is onverwacht, maar Waar kom je vandaan? of Waar ga je naartoe zijn? in deze situatie moeilijker te beantwoorden. Hij raakt een gevoelige snaar. Ik vertel hem van de vrijheid die ik zoek, los van landen en continenten, los van religie en andere verstikkende banden en verwachtingen.

“I want to fly like an eagle,” I tell him whilst I point at the sky. He smiles and goes along with my daydream. It so happens he has the same dream. 
I doubt whether it will ever come true on this side of the border or any other.
“As long as there are borders,” he says, “we will never be free, not really.”

“We have to wait and see,” I say and I smile. 

dinsdag 3 november 2015

De taartenbakwedstrijd

Op Graafeiland is ieder jaar een taartenbakwedstrijd. Alle bewoners mogen meedoen. Vrouwtje Bea bakt niet mee. Zij kan zo goed taarten bakken, dat zij elk jaar zou winnen. En dat is niet helemaal eerlijk. Daarom is zij de jury.

Het is best wel lastig voor de anderen om iets te maken, omdat ze dit niet zo vaak doen. Toch doen ze allemaal hun stinkende best. Want na de wedstrijd gaan ze samen de taarten opeten. En hoe lekkerder die zijn, hoe beter!

Dit jaar is het thema dieren. Dat betekent, dat de taarten of cakes in de vorm van een dier moeten worden gemaakt. Of ze moeten worden versierd met dieren. Of ze zijn gemaakt voor dieren. Lila, bijvoorbeeld, die veel van dieren houdt, maakt een worteltaart voor haar konijnen.
Sjoerd bakt een boterkoek. Die is zo klaar. Hij wil op zijn koek vier paardjes zetten van hout. Maar die moet hij dan wel eerst maken. Daarom begint hij voordat hij de boterkoek in de oven zet eerst met zagen.

Op zijn ontdekkingsreizen over het eiland heeft Rik allerlei botjes gevonden. Hij denkt dat ze van kleine muisjes geweest zijn. Rik denkt: “Dode dieren zijn ook dieren. Ik ga hier mijn cake mee versieren. Dan heb ik een dierencake.”

Claire weet nog niet zo goed welke taart ze dit jaar moet maken. Ze weet wel al welke kleur die moet zijn: roze natuurlijk! Ze kent maar één dier dat roze is: een varkentje. Als ze dat heeft bedacht, weet ze hoe ze moet beginnen. Ze maakt een aardbeientaart in de vorm van een varken.

Met het puntje van hun tong uit de mond zijn ze in hun huisjes allemaal druk bezig. Alleen Meester Pim is nog steeds niet begonnen. Hij blijft maar door al zijn kookboeken bladeren.
“Deze is te moeilijk,” denkt hij bij de ene taart. “Die is weer te makkelijk,” zegt hij bij een andere tegen zichzelf. Met zo’n makkelijke taart wint hij natuurlijk nooit. Hij vergeet helemaal dat de taart vooral lekker moet zijn. Na een tijdje raakt hij in paniek. Hij heeft niet zoveel tijd meer. Hoe moet dat nu?

Vrouwtje Bea gaat ’s middags bij iedereen even langs. Ze is heel nieuwsgierig naar wat haar vrienden aan het maken zijn, maar wil vooral graag helpen. Ze zorgt dat de oven van Sjoerd oven precies warm genoeg is, raadt Claire aan om het beslag nog iets luchtiger te kloppen. En vertelt Rik dat hij de botjes even moet koken, omdat ze dan schoner en witter zijn.

Als laatste komt ze bij Meester Pim. Ze ziet dat hij onderuitgezakt op de bank zit.
“Wat is er met jou aan de hand?” vraagt ze bezorgd.
Meester Pim vertelt dat hij niet weet wat hij moet maken. Vrouwtje Bea kijkt hem verwonderd aan.
“Weet je dan niet meer van vorig jaar? Jouw chocoladecake? Die was het eerste op!”
Dat is waar ook, denkt Meester Pim.
“Ik had niet gewonnen,” zegt hij. Vrouwtje Bea knikt. Dat is waar.

“Maar,” zegt ze. “Ik weet niet meer precies wie er gewonnen had, maar ik weet nog wel welke cake ik het lekkerste vond.” Meester Pim staat glunderend op. Hij wrijft in zijn handen.
“Mijn keuken uit,” zegt hij. “Ik moet gaan bakken.”
Vrouwtje Bea is blij dat ze hem heeft kunnen helpen gaat snel weer weg.

Even later brengen ze allemaal hun taart naar de picknickplaats. Ze zetten de baksels op de bank en kijken vol spanning naar Vrouwtje Bea. Wat zou ze ervan vinden? Vrouwtje Bea is streng. Ze let erop of ze netjes hebben gewerkt, of duidelijk is dat de taart iets met dieren te maken heeft. En als laatste neemt ze van alle taarten een hapje.

“De beste taartenbakker van dit jaar is…” Ze blijft even stil om het spannend te maken. “Meester Pim! De taart ziet er smakelijk en netjes uit. Hij is in de vorm van een hoefijzer en is dus een echte dierentaart. Maar vooral: zijn taart is net zo lekker als vorig jaar.” Meester Pim krijgt een mooie medaille omgehangen.


De anderen zijn het ermee eens. Ze zijn blij dat Vrouwtje Bea heeft gekozen, want nu kunnen ze allemaal lekker gaan proeven!

maandag 2 november 2015

De geur van tante Connie

Het huis is stil. Vroeger stond hier de hele dag klassieke muziek aan. Niet als verdovende achtergrondmuziek, maar indringend op de voorgrond. Het was één van de redenen waarom mijn moeder hier niet graag kwam. Maar nu moet ze wel, want tante Connie is dood. Er is werk aan de winkel: de woningcorporatie wil haar flat zo snel mogelijk aan een nieuwe huurder aanbieden. Samen met mijn moeder ontferm ik me over de inboedel. Zij ontruimt de slaapkamer, ik ben belast met de keuken.
Zodra ik de koelkast opentrek, komt de geur van salami me tegemoet. Tante was er dol op. “Het houdt de mensen zo lekker op een afstand”, zei ze altijd als iemand zich beklaagde over de scherpe knoflookgeur. Tegen ons (mijn zusje en mij) beweerde ze iets anders. Ze vertelde ons in vertrouwen dat haar huisje behekst was en dat knoflook de kwade geesten in bedwang hield. De fluistertoon waarop ze dit vertelde droeg bij aan het bloedstollende effect.
“Ze is zelf een heks,” zei mijn zusje toen we ’s avonds in bed lagen te praten na een bezoek aan onze lievelingstante. We namen ons voor de volgende dag te gaan zoeken naar haar bezemsteel. Bloednerveus waren we, maar tante had ons door. Ze wijdde ons in in de hekserij. Die werd vooral beoefend in haar kleine keukentje. Natuurlijk geloofden we niets van haar verhalen over spreuken en toverdrankjes, maar toch zijn we haar keuken als een soort epicentrum van zwarte magie gaan beschouwen.

Mijn zus woont nu in Australië en kon onmogelijk overkomen voor de crematie. Maar ik voel dat ze hier bij me is, bij de schoonmaak van dit spookhuis. En tante Connie? Die zal ervoor zorgen dat de indringende knoflooklucht nooit meer uit het appartement verdwijnt.

Today will be the day

She knows. The moment she wakes up she knows. Today will be the day. She tries to ignore it, would love to slip back into semi-unconsciousness, but the urge is too strong. She has to get up. Now.
Last night she carefully chose her outfit after a fitting session of nearly an hour. She laid out her clothing on the bedside table. Looking at it makes her eager and nervous at the same time. It takes just a few minutes to get dressed.
She opens the windows to let the fresh air flow through the bedroom, getting rid of the heavy smell of sleep and dreams. She takes a deep breath, sighs, stretches and heads for the door. 
No time to cook a proper breakfast. Just a glass of lukewarm water and a dry piece of toast will do. Breakfast is the most important meal of the day, they say. It is. But she won’t have it now. She will have a postponed breakfast afterwards. 
She examines her phone and in particular the app she intends to use. It works, meaning it will record her every move. She puts on her running shoes, grabs her key from the table and walks out.
This is her cue. This is when her new, healthy life begins. She will refrain from eating candy and cookies. She will exercise every day and she will love it. Her reward will be a beautiful, slender body, ultimately leading to an adoring lover.

Running appears to be tougher than she expected it to be. It is hard work. In her wildest fantasies she would look like a supermodel during the exercise, with hair blowing elegantly in the wind, but when she checks her reflection in a shop window she is shocked to see that her body resembles that of a sea lion. Including the lumps of fat, which throb with every step she takes. But still, she is happy and proud to have taken the first step.

Some hundreds of meters from her house, panting heavily already, she is almost run over by two cyclists wearing tight lycra in screaming colours. She has to jump to the side and lands on her buttocks in the grass. She hears the one man telling to the other “didn’t help her much, the running” and her brave attempt is over. Her energy leaves like electricity in the muddy ground. And at home a bowl filled with candy waits for her in a secret drawer.

zaterdag 31 oktober 2015

ElkeDagEenVerhaal/one story a day

In november 2015 doe ik weer mee aan NaNoWriMo = National Novel Writing Month. Alleen schrijf ik dit keer niet aan een roman, maar schrijf ik elke dag een kort verhaal. Onderwerp, vorm en taal kunnen per dag verschillen. En wat betreft de kwaliteit: resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst.
Veel leesplezier!

donderdag 29 oktober 2015

Het einde van de wereld

“Op 21 december 2015, de kortste dag van het jaar, komt de zon niet meer op,” lees ik voor.
“Wat zeg je?”
“Ja, ik kan er ook niets aan doen. Dat staat hier in de krant.”
“Laat eens kijken?” Mijn vriendin Maartje rukt de krant uit mijn handen. Ze kijkt verschrikt naar me op, nadat ze de vette kop heeft kunnen lezen. “Maar dat is toch de dag dat we naar Vietnam vliegen?”
“Ach, joh,” zeg ik. “Volgens mij hebben ze het einde van de wereld al zo vaak voorspelt. En tot nu toe is er nog niets van terecht gekomen.”
Maartje zet haar leesbril op en bestudeert de krant. Ik kan niet geloven dat ze er zo serieus voor gaat zitten. Maar ze doet het echt. Ze ploft al lezend neer op de bank.  “Het klinkt wel plausibel.”

Plausibel. Dat woord heb ik haar in de tien jaar dat we al samen zijn nog nooit horen gebruiken. Het is geen woord van haar. Ze tilt haar hoofd op en kijkt me priemend aan.

“Moeten we daar iets mee? Denk je dat we kunnen annuleren?”, vraagt ze.
“Op basis van een gerucht in de krant?”
“Nou ja, er staat toch ook iets over Klimaatraad en Nasa. Misschien komt er wel een reisverbod ofzo?”
Verwacht ze nu echt dat ik daar serieus op ga antwoorden?

“Deze krant, van zogenaamd wakker Nederland, praat gewoon na wat zwartkijkers in hun glazen bollen hebben gezien,” probeer ik haar duidelijk te maken. “Weet je nog die film 2012 die we pas geleden gezien hebben? Dat jaar zouden we overgaan naar een nieuwe tijd. Heb jij er iets van gemerkt?”
“Nee, maar een hoop ellende was het wel. Ik moet er niet aan denken dat ik dan ergens boven de Indische Oceaan hang.” Maartje schudt gedecideerd haar hoofd. “Ik denk echt dat we moeten cancelen. Ik ga niet met een gerust hart weg als ik weet dat dat ons te wachten staat.”
“Dat wát ons te wachten staat? Dat de zon een dagje niet op komt. Daar kunnen we echt wel tegen hoor. Maak je nu niet ongerust.”

Ik loop naar haar toe en neem haar in mijn armen om haar te kalmeren. Maar ze laat zich niet kalmeren. Ze duwt me van zich af en houdt vast aan de krant.
“Ik ga niet. Ik ga gewoon niet. Ik had er al niet zo’n goed gevoel over en dat wordt nu bevestigd. Ik ga niet.”
Wat bedoelt ze met dat ze niet zo’n goed gevoel had? We hebben deze vakantie maandenlang voorbereid. Er samen naar uitgekeken.
“Het was altijd al meer jouw droom dan de mijne,” beantwoordt ze mijn niet gestelde vraag.

Ik deins geschrokken achteruit. Dit was ónze droom. We zouden samen.
“Schat, wat bedoel je? Ik begrijp het niet?”
“Ik vind de situatie momenteel te penibel.”


En ook dat woord is niet van haar.  

donderdag 1 oktober 2015

Ban de bom

Mijn moeder is een pacifiste pur sang. Heb je daar lef voor nodig? Toch wel. Want in onze contreien is dat bepaald niet gebruikelijk.

We wonen in een dorp van boeren en tuinders. Je kunt ze over één kam scheren, maar dan heb je ze niet begrepen. De boeren zitten niemand in de weg en gaan hun eigen gang. Je hoort ze niet. De tuinders daarentegen hebben altijd het hoogste woord. En ze zijn zeker niet van zins om over zich te laten lopen. Mijn beste vriendin is een tuindersdochter.

We zijn op het kookpunt van de Koude Oorlog beland. Nederland is verdeeld over de stationering van kruisraketten. Mijn vriendin is voor. “Je moet je toch ergens mee kunnen verdedigen?” beweert ze. Het is, denk ik, de eerste en de laatste keer dat we over politiek praten.  “Liever een raket in de tuin dan een Rus in de keuken.” Dat is haar devies en dat van velen in onze omgeving.

Ik ben echter een dochter van mijn moeder. Ik schaam me soms voor haar: de ‘Ban de bom’-buttons op haar jas en stoffen tasjes, haar hulp aan vluchtelingen, haar diepe medeleven met de minderbedeelden op de wereld. Toch twijfel ik niet echt. Oorlog is fout, maar de wapenwedloop is nog fouter.

Het is sinterklaasavond. We verrassen elkaar met originele surprises en fraaie gedichten. Mijn vader krijgt een plastic fles met Champo erop en shampoo erin. Spellen is niet zijn sterkste kant. Dan is moeders aan de beurt. Volgens de aanwijzingen in het gedicht gaat ze in huis op zoek naar haar cadeau. In de keuken slaakt ze een gil. We rennen op het geluid af.

Ze lacht, gelukkig. Daar staat ze oog in oog met een levensgrote pop met een bordje om zijn nek. Een Rus. In haar keuken. Ze laat hem met liefde en zonder vrees binnen.

Ik bekijk dertig jaar later de beelden van vluchtelingen in gammele bootjes, niet wetend wat ik moet en voel me heel wat minder dapper.


donderdag 10 september 2015

Holiday from hell

Ik ga niet meer verder. Bekijk het allemaal maar, denkt Margit, terwijl ze zich op haar billen laat zakken in de zachte sneeuw. De blik gericht naar de grond. Niet naar het dal. Niet naar de berg. Maar naar de grond waar haar ski’s in wegzakken. Haar plekje grond. Haar vlakke plekje grond. Hier blijft ze.

“Mar, kom op nou. Platter wordt ie niet!” Ze hoort het haar vriendin, die haar moeiteloos en zonder angst voorbij stoof, nog zeggen. Nu is Loes weg. Ver onder haar. Waarschijnlijk zit ze al aan de biertafel en vertelt ze met blozende wangen van de schnapps of de jägertee en de frisse buitenlucht grote verhalen over die rode en die zwarte afdaling, over off piste en stuifsneeuw. Dezelfde verhalen die ze thuis ook zo smeuïg wist op te dissen.

Jarenlang heeft Margit de jubelende verhalen aan moeten horen. Het gebruinde gezicht van haar vriendin maakte haar afgunstig. Zelf probeerde ze haar bleke tint bij te kleuren onder de zonnebank. Totdat ze er een keer onder vast kwam te zitten. Een aantal scherpe piepjes gaven aan dat de bruintijd voorbij was. Daarna gingen de lampen uit. Het wachten was op de klep die met een schok omhoog zou gaan. Het wachten duurde lang. En er gebeurde niets. Uiteindelijk probeerde ze hem open te duwen, maar er was geen beweging in te krijgen. Ze verwachtte paniek, maar voelde alleen irritatie. Hier had ze zóo géen zin in. Toen de suffe receptioniste van het zonnebankcentrum haar eenmaal bevrijd had en een kortingsbon van € 2,50 aanbood voor het veroorzaakte leed, wist ze niet hoe snel ze naar buiten moest komen. Ze zou er nooit een voet meer binnen zetten. Nee, voor haar geen gezond bruin kleurtje meer in de winter.

Dacht ze.

Want uiteindelijk ging Margit toch overstag. Wintersporten, het leek haar niks, maar waarom eigenlijk niet? Ze was toch verder best sportief. En graag buiten in de weer. 

Hierom dus niet. Ze rammelt aan de bindingen van haar ski’s. Wat een klote dingen.

Lopen gaat ze. Al duurt het uren. Dan hoort ze in haar hoofd de stem van de skileraar. Wat er ook gebeurt, nooit stil blijven staan op de piste. Zorg dat je in beweging blijft. En zeker niet gaan zitten. Je ski’s afdoen is dodelijk. Waarom wist ze niet zo goed. Totdat ze iemand met een noodvaart op zich af zag komen. Ze probeerde weg te komen, maar het ging zo snel en de sneeuw hield haar in een houdgreep. Even stond de wereld stil. Wat een holiday from hell, dacht ze. De ski’s die zich in haar lichaam boorden, voelde ze al niet meer.


donderdag 6 augustus 2015

Hopeloos verliefd

Hijgend bereiken we de bovenste trede van de uitgesleten trap. Ik leun even tegen de koele eeuwenoude muur. Pim’s vale vakantie t-shirt plakt aan zijn rug. Hij stopt niet, maar loopt stug door. Zijn ogen zijn naar beneden gericht. Het is ook niets voor hem om mij zomaar op een stedentripje te trakteren.

Want Pim is van het kamperen. Het echte kamperen: met koken op een campinggaspitje en slapen op een luchtbed dat heel langzaam leegloopt, zodat je wel gedwongen bent bij het ochtendgloren de tent te verlaten. Ik heb wel eens voorzichtig geopperd om een kampeerplaats met stroom te reserveren, voor een lamp of zelfs maar een elektrische pomp, maar daar wilde hij niets van weten. Een luxe poppetje noemde hij me. Hij spuugde het woord uit, alsof ik de bruidssuite in een vijfsterrenhotel had voorgesteld. Sindsdien onderga ik onze gezamenlijke vakanties gelaten.
Ik kijk om en overzie Praag. De geluiden van beneden zijn nagenoeg verstomd. Diep onder ons krioelt het van leven, van liefde ook. Een betoverende stad.
“Sleutel!”, roept hij als hij het einde van het steegje heeft bereikt. Ik haast me naar hem toe. Als hij in zo’n bui is, wil je hem liever niet pesten. Bij het binnengaan van de hal is het is alsof ik een koelkast instap, heerlijk verfrissend. Ik loop gelijk door naar de douche. “Niet te lang!” zegt hij. “Ik heb om zeven uur gereserveerd.”

“Schat. We zijn nu al tien jaar samen...” Hij pakt mijn hand. We zitten op een terras op het Oude Stadsplein. Ik word afgeleid door een straatartiest die lichtgevende parapluutjes in de lucht gooit. Kinderen proberen ze te vangen. “Schat,” probeert hij nog een keer.
Ja, hoor, daar komt het. Nu gaat hij het aanzoek doen waar ik al die jaren op gewacht heb. Ben ik blij? Nee, het is te laat. Ik kijk naar de astronomische klok op het raadhuis, een ingewikkeld geheel van ronddraaiende schijven. Het maakt me duizelig, alsof ook voor mij de tijd altijd door zal blijven gaan als ik maar hier blijf.
“Dit is eigenlijk een afscheid. Ik ben weer verliefd geworden.” Een schokje gaat door me heen. Het is niet onaangenaam, maar voelt alsof mijn halsband is losgemaakt. Hij draait het glas in zijn hand, ontwijkt mijn blik, verwacht waarschijnlijk tranen.

Ik kijk naar hem, kijk om me heen en glimlach melancholiek. “Wat fijn voor je. Ik ook.”

maandag 20 april 2015

Soep en broodjes

Zodra hij “Soep en broodjes” binnenkomt, ziet hij haar zitten. Hij overweegt om bij haar aan te schuiven. Maar voor hij contact heeft weten te maken, ziet hij hoe de Man, die tegenover haar zit, en die hij hield voor een oudere collega, zich ver vooroverbuigt en haar iets influistert. Ze schatert. En aan haar oren kan hij zien dat ze bloost. Het is niet Sander, zijn officieuze schoonzoon, aan wie hij ondanks alles gehecht is geraakt, die haar aan het lachen maakt. In één klap ziet hij de toekomst kantelen.

Het kerstdiner waarbij de plaats van Sander, recht tegenover hem, wordt ingenomen door deze oude Man. Zijn dochter als weekendmoeder en later drager van de Man’s tweede leg. Schoonvader en schoonzoon tegelijk met pensioen, ouderdomskwaaltjes uitwisselend tijdens het vissen.


Nu voelt hij zich oud en dubbel verraden, terwijl zijn dochter in onwetendheid nog een slokje van haar muntthee neemt. 

Beslaglegging

De haargrens. Hij zag ineens die hoge haargrens en dat is wat maakte dat zijn espresso halverwege de gang naar boven in de lucht bleef steken. Het was dat en de adoratie waarmee zijn dochter naar de man keek. Hun monden bewogen te dicht bij elkaar en hadden zo een onzichtbare scheidslijn overschreden. Dit was niet gezellig een bakkie doen met een collega en ook geen toevallige ontmoeting. Zijn dochter, die al jarenlang met Olaf ging, zat hier in een openbare gelegenheid met een voor hem onbekende man te flirten. Te flirten met een man van zijn, haar vader’s leeftijd. En er was niets wat hij er tegen kon doen. Niets dat hem (of haar) niet volkomen  belachelijk zou maken.


Ze had geen oog voor hem en lachte op een akelig overdreven manier. Hij had zijn vingers wel in zijn oren willen stoppen om het maar niet te hoeven horen. Zijn handen voor zijn ogen om het niet te hoeven zien. In plaats daarvan plaatste hij zijn koffiekopje geruisloos precies in het midden op het schoteltje. Zijn arm bewoog naar achteren, op zoek naar de mouw van zijn jas. Hij durfde zijn ogen niet van hen af te wenden, moest blijven kijken naar hoe de man een hand op haar hand plaatste alsof hij er beslag op wilde leggen. Toen keek de man onverwacht op en schonk hem een voldane glimlach.

vrijdag 3 april 2015

Een warme dag in Venetië

Het is een warme dag in Venetië. Alweer een warme dag. Vrouwen wapperen zichzelf koelte toe met hun waaiers. Van frisse lucht kun je niet spreken, daarvoor zijn de rokken die ze dragen van teveel lagen stof. Ze ruisen bij het lopen, kinderen verstoppen hun betraande gezichten erin. Als ze mogen, want lichamelijk contact is niet altijd gepast.
Er klinkt muziek door de foyer van het hotel: een strijkorkest speelt Mahler. Het overstemt het gekwebbel van de hotelgasten niet, maar zorgt voor een extra laagje ruis. Venetië aan het begin van de vorige eeuw, het toppunt van beschaving.
De professor komt de foyer binnengelopen. Hij is alleen, een eenling omgeven door vakantiehoudende families met hutkoffers. Hij kijkt zoekend om zich heen. Er is nauwelijks een lege stoel te vinden, laat staan een vrij tafeltje. Hij probeert al slenterend contact te maken met deze of gene, maar niemand heeft oog voor hem. Alsof hij er wel is, maar niet echt bestaat. Hij aarzelt of hij ergens aan zal schuiven, maar loopt uiteindelijk voor het orkest langs en verlaat de zaal.
Het geroezemoes blijft. Het golft door de zaal, sterft even weg als de maître van het hotel, een man met donkere snor en dito stemgeluid, een gezelschap aanspoort om naar de eetzaal te gaan. Het diner wordt zo dadelijk geserveerd. Hij gaat persoonlijk alle tafels langs om dit goede nieuws te vertellen. De mededeling heeft het gewenste effect. De gasten en hun conversaties volgen hem gedwee naar het restaurant.
Een jongen van een jaar of vijftien met lang blond haar en een matrozenpak blijft achter. Hij hangt wat rond bij het orkest dat onverstoorbaar doorspeelt. Hij kijkt op als hij bij de rest van het gezin wordt geroepen. Gehoorzaam, maar zonder haast loopt hij richting de eetzaal. Op de drempel staat hij oog in oog met de professor. Hun blikken kruisen elkaar, ze draaien om elkaar heen in een dans zonder woorden. Ogen blijven lang op elkaar gericht. Te lang en het noodlot is beslist.


zaterdag 21 februari 2015

http://www.schrijvenonline.org/schrijfwedstrijd/126169

Mijn eigen schrijfwijsheid:

Beschrijf je wanen in geuren en kleuren
Stop ze niet weg achter zware, gesloten deuren
Maar deel ze juist met volger en vriendin

zo geef je je waan zin.

Uit het dagboek van Britte


1 februari
Vandaag was Marja er weer. Gelukkig maar, anders had ik waarschijnlijk de hele dag op bed gelegen. Ze heeft me geholpen met de was en samen hebben we boodschappen gedaan. Toen ze weg was, zou ik gaan koken, maar verder dan een boterham met pindakaas kwam ik niet. En zelfs die heb ik voor de helft in de prullenbak gegooid.
6 februari
Marja was boos, omdat de groenten laten te verleppen in de groentenla. Ik was ze helemaal vergeten. En verder heb ik gewoon helemaal geen trek. Ze heeft zuurkool voor me gemaakt. Ik haat zuurkool.
10 februari
Ik ben niet meer alleen. ’s Nachts hoor ik getrippel in de kelder en gisteren vond ik een aangevreten rookworst in de voorraadkast. Die was nog voor Pieter, voor als hij weer beter was. Nu kon ik ‘m eindelijk weggooien.
12 februari
Ik vraag me af waar Marja blijft. Ze is toch niet echt boos op mij?
13 februari
Ze zei dat ik gek was. Natuurlijk was ze niet boos, maar ze maakt zich wel ongerust. Ze vraagt zich af of ik nog wel goed voor mezelf kan zorgen. Ze was een paar dagen weggebleven om dat uit te testen, zei ze. Eigenlijk heeft ze liever dat ik een poosje bij haar logeer. Ik maak me zorgen over de muis, maar dat heb ik haar maar niet verteld.
14 februari
Het is Valentijnsdag, zegt Marja. Vast een beladen dag, de dag van geliefden. Daarom leek het haar een goed idee vandaag te verhuizen. Ik mag niet zo veel meenemen. Het is toch maar voor even, zegt ze. In mijn dagboek heb ik een foto van Pieter meegesmokkeld. Stel dat ik hem vergeet?
20 februari
Ik mis mijn eigen spullen. Ik mis een plek voor mezelf. Marja houdt me constant in de gaten. Ze is geloof ik bang dat ik mezelf iets aan doe. Daarom schrijf ik nu ook niet zo netjes. Het moet snel, anders is ze alweer terug van de boodschappen en pakt ze mijn dagboek af. Ze wilt niet dat ik er in schrijf. Daar word ik alleen maar verdrietig van, zegt ze. Misschien heeft ze gelijk. Ik mis het huis ook en de geur en aanwezigheid van Pieter. Zij denkt dat het beter is om even afstand te nemen.
22 februari
Ik heb Marja gesmeekt om even naar buiten te mogen, maar zij vindt het geen goed idee. Ze is nu gelukkig even de deur uit, maar heeft alle deuren goed op slot gedaan. Alleen de ramen boven zijn open, maar om daar uit te klimmen gaat me iets te ver. Het zal vast wel beter gaan. Ze is gewoon bezorgd.
25 februari
Ik heb gevraagd om wat spullen en fotoboeken uit mijn huis. Ze ging er boos vandoor toen ik dat deed. Nu zie ik zwarte rook in de buurt van mijn huis en de brandweer is ook al onderweg. Het zal toch niet?


zaterdag 14 februari 2015

Vriend

Grijs, kort staartje, echte kraaloogjes, witte snorhaartjes. Hij beweegt zich paniekerig door het piepkleine kooitje waarin ik hem heb gevangen. Ik heb echt een muis gevangen. De muis bestond dus echt. Hij had zich al verraden door zich door folie heen te knabbelen en hapjes van koekjes en rookworst te nemen. Maar hij is dus niet alleen maar sporen. Hij is echt echt, maar lijkt om een tekenfilmfiguurtje.

Ik durf de val bijna niet op te pakken. Hij knabbelt aan het gaas in de hoop ook daar een gaatje in te kunnen maken. Zijn tanden zijn vlijmscherp. Dat zie ik zo ook wel, ik hoef het niet te voelen. Ik draag het minihuisje zo voorzichtig dat het bijna valt. Het zakt onderin mijn fietstas. ‘Wij gaan even een stukje fietsen, kleine vriend’, spreek ik hem vriendelijk toe er vanuit gaande dat het om een mannetje gaat.

Het is koud, mijn adem maakt wolkjes. Maar het zonnetje komt al een beetje door en dik ingepakt heb ik niet zoveel last van de kou. Samen gaan we op pad. We stoppen, nou ja, ik stop en derhalve stopt muis ook, bij een picknickbankje met uitzicht op golfbaan en weilanden. Er is niemand die mij vraagt: wat gaat u hier doen. Ik vertel het dus ook niemand.

Ik graaf in mijn fietstas en trek het kooitje tevoorschijn. Dan zet ik het voorzichtig op de grond. De tijd verstrijkt in slow motion. Tot ik met de veer het deurtje opentrek. Binnen no time ruikt het knaagdiertje de vrijheid en met grote diagonale sprongen schiet hij die tegemoet. Door het koude, natte gras, richting het water, het riet? Geen plan, alleen instinct, op zoek naar een veilig heenkomen.

Ik kijk hem na. 
Dag vriend.

vrijdag 2 januari 2015

De Doorbraak

Ik heb altijd gedacht dat het aan anderen lag en aan de omstandigheden. Wij zijn geen familie van hoogvliegers en hebben altijd pech.
Ik kon vroeger goed leren. Eigenlijk hoefde ik niet eens te leren, want zonder thuis mijn neus in de boeken te steken, haalde ik mijn voldoendes ook wel. En een voldoende is natuurlijk - het woord zegt genoeg - voldoende. Ik heb er ook nooit over nagedacht of ik het leuk vond om nieuwe dingen te leren en of ik het erg vond toen dat niet meer kon.
Ik was vijftien toen ik voor het laatst tussen vriendinnen in de schoolbanken zat. Ineens hield het op. Het kon niet anders, mijn moeder was ernstig ziek en ik moest voor haar zorgen. Dat deed je gewoon en je hoorde mij niet klagen. School was iets uit het verleden. Een goede vervolgopleiding en een mooi beroep hadden nooit op mijn netvlies gestaan. Wel trouwen en kinderen krijgen en wat dat betreft heb ik mijn portie wel gehad. Ik kan dus niet zeggen dat het een droom was die aan diggelen ging toen ik de mavo vaarwel zei.
Mijn ex-man had ook geen grote ambities. Zo snel mogelijk geld verdienen voor een Puch, dat was van jongs af aan zijn droom. Toen ik hem leerde kennen was hij rijk, schathemeltje rijk. Voor een tiener. Tenminste, hij verdiende geld als water, maar liet het vervolgens in de kroeg net zo gemakkelijk weer weglopen. Hij maakte er veel vrienden mee, die we vervolgens in de jaren dat het wat minder ging, niet meer zagen. Sparen? Dat was voor angsthazen en zwartkijkers. Wij leefden toen.
Ik heb het er wel eens met mijn vader over gehad. Ik vroeg hem hoe zij het hadden gered met elke maand ieder dubbeltje omdraaien. Hij had geen idee. Moeders ging over de huishoudpotjes. Hij bracht het geld in, zij gaf het weer uit, was het grapje onder zijn vrienden altijd, met een ondertoon van verwijt, omdat er weer geen borreltje van af kon. Maar hoeveel moeite het haar al die jaren gekost had om ons iedere dag van eten en schone kleren te voorzien, hij had er nooit bij stil gestaan.
Onze kinderen moesten het beter krijgen dan wij. Maar om nu te zeggen dat we ze een vliegende start hebben gegeven. Nee, niet echt. Eerst onze scheiding. Ik schaam me er achteraf voor hoezeer we hen uit het oog zijn verloren. Na jaren smeulen sloeg dan echt de vlam in ons huwelijk. Er was geen redden meer aan en we probeerden ieder te pakken wat er te pakken viel, voor alles aan vlammen ten prooi viel. En zij, zij bleven achter in een rokende puinhoop. Maar dat zag ik jaren later pas, toen de rook eindelijk was opgetrokken. Toch hebben ze het gered. Aangetast door vuur- en waterschade probeerden ze met elkaar en met mij op een nieuwe plek het gewone leven voort te zetten. School, vrienden, familie, sport en af en toe een uitje als we wat geld toegestopt hadden gekregen. Het ging verbazingwekkend goed met ze.
Toen werd ik ziek. Ik moest worden opgenomen en als vanzelf nam onze oudste dochter het huishouden en haar broer en zus onder haar hoede. Het kon niet anders dan dat haar schoolwerk daar onder ging lijden. De geschiedenis begon zich te herhalen. Hoe ontsnapt een mens aan zijn omstandigheden? vroeg ik me tijdens slapeloze nachten af toen het weer wat beter met mij ging. Maar mijn dochter is sterk, werd sterker, sterker dan ik ooit geweest ben. Ze wilde zich met alle geweld aan de ellende ontworstelen. Zo werkte ze met een helder doel voor ogen en verloor dat nooit uit het oog.

En nu staan we hier. In dit eeuwenoude gebouw hoor en zie ik mijn dochter haar scriptie verdedigen. Ik ben zo trots dat ik opzwel. Ik stijg op en kan het tafereel vol rituelen vanaf het balkenplafond observeren. Iets wat ik nooit bereikt, niet eens geambieerd heb, zie ik haar in de diepte doen alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Ze krijgt haar bul en gaat echt wat maken van haar leven. Het is met recht een doorbraak.