“Luister, meisje.” Oma wenkt me dichterbij. Ik ben zestien jaar oud en kijk met een mengeling van angst en afschuw naar haar magere gerimpelde hand. Toch loop ik aarzelend naar het ziekenhuisbed. Ze praat zo zachtjes, dat ik haar bijna niet kan verstaan.
“Je hoeft niet bang te zijn. We worden allemaal geboren en gaan allemaal weer een keer dood. Dat is het leven.” Ze hapt naar adem. Blijkbaar is de boodschap nog niet compleet.
Ik weet niet zeker of ik de rest wel wil horen. Haar ogen zijn hol en een beetje wazig. Van de vroeger zo bolle, blozende wangen is niet veel meer over. Haar ogen worden spleetjes, terwijl ze zegt: “Het gaat erom wat je in de tussentijd doet.” Haar hoofd knikt met kleine schokjes. Dan zakt ze weg in haar kussen en sluit met een zucht haar ogen. Ik schrik. Is ze nu dood? Maar nee, even later zie ik het ziekenhuisdeken op haar borst een klein beetje bewegen. Moet ik haar nog een laatste kus geven? Dat deden we vroeger ook nooit. Dus in plaats daarvan klop ik zachtjes op haar hand en verlaat op mijn tenen de steriele kamer.
Haar woorden worden mijn mantra. Het gaat erom wat je in de tussentijd doet. In de jaren daarna leef ik voluit. Zodra ik mijn middelbare schooltijd met een diploma heb afgesloten, trek ik de wijde wereld in. Ik bezoek tempels in Azië, duik er met wildvreemden van hoge rotsen af het kraakheldere water in. Ik laat me rondleiden door andere backpackers en doordat ik hier en daar wat geld kan verdienen, kan ik langer blijven dan ik verwacht had.
Eenmaal weer thuis, stort ik me in het uitgaansleven van de student. Ik heb een kamer helemaal voor mijzelf alleen in een oud grachtenpand, middenin de stad. Ik ben er nooit. Alleen zijn maakt me bang. Van stilzitten raak ik in paniek. Ik fladder van de ene relatie naar de ander, probeer op allerlei vlakken zoveel mogelijk ervaring op te doen. Ik werk hard en zorg ervoor dat ik gezien wordt. De ene promotie volgt op de andere, maar als ik te lang op één plek zit, vertrek ik. Kansen zijn overal. Voor stil zitten wachten heb ik geen tijd. De dood zit me tenslotte op de hielen.
Eén ervaring mis ik nog. Die van moeder worden, moeder zijn. Ik worstel met het vinden van de juiste partner. Niemand is goed genoeg voor de eeuwigheid. De tijd begint te dringen. Een slimme meid krijgt haar kinderen op tijd. Intussen wordt mijn tussentijd kleiner en kleiner.
De verworvenheden van de moderne tijd. Ik zoek en vind een donor, een vriend van een vriend van een kennis met mooie ogen en een hoge intelligentie. Het is in één keer raak. De bevalling is overweldigend, maar ik heb geen tijd om er lang bij stil te staan. Mijn kind groeit op van baby tot scholier, met vallen en opstaan, ups en downs. Het hoort er allemaal bij. Zo is het leven. Het gaat maar door en door en door en door. Ik heb geen tijd om na te denken over de tussentijd die zich maar vult en vult. Ik pomp mijn jongen al vroeg vol met unieke ervaringen, want ik weet hoe weinig tijd er is.
Tot de tijd abrupt stopt.
En er is het niets van een witte, steriele kamer zonder prikkels, zonder unieke ervaringen. Een leeg leven. Ik denk terug aan oma die er net zo bij lag, maar dan na heel wat meer levensjaren. Het beneemt me de adem. Wat een loze tussentijd, wat een verspilling. Ik wil hier weg!
Mijn vader zoekt me op. Hij ziet de paniek in mijn ogen en probeert het te begrijpen. Ik vertel hem over oma en haar wijze raad. Dan blijkt pas dat ik haar al die tijd verkeerd heb begrepen. Want oma? Die is het erf nauwelijks af geweest. Een vliegtuig en vreemde landen? Die kende ze alleen uit de krant. Een netwerk zo groot als de wereld? Zij kende iedereen uit het gehucht van haver tot gort. Wat deed zij in de tussentijd? Zij leefde. Tot de dood erop volgde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten