donderdag 6 augustus 2015

Hopeloos verliefd

Hijgend bereiken we de bovenste trede van de uitgesleten trap. Ik leun even tegen de koele eeuwenoude muur. Pim’s vale vakantie t-shirt plakt aan zijn rug. Hij stopt niet, maar loopt stug door. Zijn ogen zijn naar beneden gericht. Het is ook niets voor hem om mij zomaar op een stedentripje te trakteren.

Want Pim is van het kamperen. Het echte kamperen: met koken op een campinggaspitje en slapen op een luchtbed dat heel langzaam leegloopt, zodat je wel gedwongen bent bij het ochtendgloren de tent te verlaten. Ik heb wel eens voorzichtig geopperd om een kampeerplaats met stroom te reserveren, voor een lamp of zelfs maar een elektrische pomp, maar daar wilde hij niets van weten. Een luxe poppetje noemde hij me. Hij spuugde het woord uit, alsof ik de bruidssuite in een vijfsterrenhotel had voorgesteld. Sindsdien onderga ik onze gezamenlijke vakanties gelaten.
Ik kijk om en overzie Praag. De geluiden van beneden zijn nagenoeg verstomd. Diep onder ons krioelt het van leven, van liefde ook. Een betoverende stad.
“Sleutel!”, roept hij als hij het einde van het steegje heeft bereikt. Ik haast me naar hem toe. Als hij in zo’n bui is, wil je hem liever niet pesten. Bij het binnengaan van de hal is het is alsof ik een koelkast instap, heerlijk verfrissend. Ik loop gelijk door naar de douche. “Niet te lang!” zegt hij. “Ik heb om zeven uur gereserveerd.”

“Schat. We zijn nu al tien jaar samen...” Hij pakt mijn hand. We zitten op een terras op het Oude Stadsplein. Ik word afgeleid door een straatartiest die lichtgevende parapluutjes in de lucht gooit. Kinderen proberen ze te vangen. “Schat,” probeert hij nog een keer.
Ja, hoor, daar komt het. Nu gaat hij het aanzoek doen waar ik al die jaren op gewacht heb. Ben ik blij? Nee, het is te laat. Ik kijk naar de astronomische klok op het raadhuis, een ingewikkeld geheel van ronddraaiende schijven. Het maakt me duizelig, alsof ook voor mij de tijd altijd door zal blijven gaan als ik maar hier blijf.
“Dit is eigenlijk een afscheid. Ik ben weer verliefd geworden.” Een schokje gaat door me heen. Het is niet onaangenaam, maar voelt alsof mijn halsband is losgemaakt. Hij draait het glas in zijn hand, ontwijkt mijn blik, verwacht waarschijnlijk tranen.

Ik kijk naar hem, kijk om me heen en glimlach melancholiek. “Wat fijn voor je. Ik ook.”

maandag 20 april 2015

Soep en broodjes

Zodra hij “Soep en broodjes” binnenkomt, ziet hij haar zitten. Hij overweegt om bij haar aan te schuiven. Maar voor hij contact heeft weten te maken, ziet hij hoe de Man, die tegenover haar zit, en die hij hield voor een oudere collega, zich ver vooroverbuigt en haar iets influistert. Ze schatert. En aan haar oren kan hij zien dat ze bloost. Het is niet Sander, zijn officieuze schoonzoon, aan wie hij ondanks alles gehecht is geraakt, die haar aan het lachen maakt. In één klap ziet hij de toekomst kantelen.

Het kerstdiner waarbij de plaats van Sander, recht tegenover hem, wordt ingenomen door deze oude Man. Zijn dochter als weekendmoeder en later drager van de Man’s tweede leg. Schoonvader en schoonzoon tegelijk met pensioen, ouderdomskwaaltjes uitwisselend tijdens het vissen.


Nu voelt hij zich oud en dubbel verraden, terwijl zijn dochter in onwetendheid nog een slokje van haar muntthee neemt. 

Beslaglegging

De haargrens. Hij zag ineens die hoge haargrens en dat is wat maakte dat zijn espresso halverwege de gang naar boven in de lucht bleef steken. Het was dat en de adoratie waarmee zijn dochter naar de man keek. Hun monden bewogen te dicht bij elkaar en hadden zo een onzichtbare scheidslijn overschreden. Dit was niet gezellig een bakkie doen met een collega en ook geen toevallige ontmoeting. Zijn dochter, die al jarenlang met Olaf ging, zat hier in een openbare gelegenheid met een voor hem onbekende man te flirten. Te flirten met een man van zijn, haar vader’s leeftijd. En er was niets wat hij er tegen kon doen. Niets dat hem (of haar) niet volkomen  belachelijk zou maken.


Ze had geen oog voor hem en lachte op een akelig overdreven manier. Hij had zijn vingers wel in zijn oren willen stoppen om het maar niet te hoeven horen. Zijn handen voor zijn ogen om het niet te hoeven zien. In plaats daarvan plaatste hij zijn koffiekopje geruisloos precies in het midden op het schoteltje. Zijn arm bewoog naar achteren, op zoek naar de mouw van zijn jas. Hij durfde zijn ogen niet van hen af te wenden, moest blijven kijken naar hoe de man een hand op haar hand plaatste alsof hij er beslag op wilde leggen. Toen keek de man onverwacht op en schonk hem een voldane glimlach.

vrijdag 3 april 2015

Een warme dag in Venetië

Het is een warme dag in Venetië. Alweer een warme dag. Vrouwen wapperen zichzelf koelte toe met hun waaiers. Van frisse lucht kun je niet spreken, daarvoor zijn de rokken die ze dragen van teveel lagen stof. Ze ruisen bij het lopen, kinderen verstoppen hun betraande gezichten erin. Als ze mogen, want lichamelijk contact is niet altijd gepast.
Er klinkt muziek door de foyer van het hotel: een strijkorkest speelt Mahler. Het overstemt het gekwebbel van de hotelgasten niet, maar zorgt voor een extra laagje ruis. Venetië aan het begin van de vorige eeuw, het toppunt van beschaving.
De professor komt de foyer binnengelopen. Hij is alleen, een eenling omgeven door vakantiehoudende families met hutkoffers. Hij kijkt zoekend om zich heen. Er is nauwelijks een lege stoel te vinden, laat staan een vrij tafeltje. Hij probeert al slenterend contact te maken met deze of gene, maar niemand heeft oog voor hem. Alsof hij er wel is, maar niet echt bestaat. Hij aarzelt of hij ergens aan zal schuiven, maar loopt uiteindelijk voor het orkest langs en verlaat de zaal.
Het geroezemoes blijft. Het golft door de zaal, sterft even weg als de maître van het hotel, een man met donkere snor en dito stemgeluid, een gezelschap aanspoort om naar de eetzaal te gaan. Het diner wordt zo dadelijk geserveerd. Hij gaat persoonlijk alle tafels langs om dit goede nieuws te vertellen. De mededeling heeft het gewenste effect. De gasten en hun conversaties volgen hem gedwee naar het restaurant.
Een jongen van een jaar of vijftien met lang blond haar en een matrozenpak blijft achter. Hij hangt wat rond bij het orkest dat onverstoorbaar doorspeelt. Hij kijkt op als hij bij de rest van het gezin wordt geroepen. Gehoorzaam, maar zonder haast loopt hij richting de eetzaal. Op de drempel staat hij oog in oog met de professor. Hun blikken kruisen elkaar, ze draaien om elkaar heen in een dans zonder woorden. Ogen blijven lang op elkaar gericht. Te lang en het noodlot is beslist.


zaterdag 21 februari 2015

http://www.schrijvenonline.org/schrijfwedstrijd/126169

Mijn eigen schrijfwijsheid:

Beschrijf je wanen in geuren en kleuren
Stop ze niet weg achter zware, gesloten deuren
Maar deel ze juist met volger en vriendin

zo geef je je waan zin.

Uit het dagboek van Britte


1 februari
Vandaag was Marja er weer. Gelukkig maar, anders had ik waarschijnlijk de hele dag op bed gelegen. Ze heeft me geholpen met de was en samen hebben we boodschappen gedaan. Toen ze weg was, zou ik gaan koken, maar verder dan een boterham met pindakaas kwam ik niet. En zelfs die heb ik voor de helft in de prullenbak gegooid.
6 februari
Marja was boos, omdat de groenten laten te verleppen in de groentenla. Ik was ze helemaal vergeten. En verder heb ik gewoon helemaal geen trek. Ze heeft zuurkool voor me gemaakt. Ik haat zuurkool.
10 februari
Ik ben niet meer alleen. ’s Nachts hoor ik getrippel in de kelder en gisteren vond ik een aangevreten rookworst in de voorraadkast. Die was nog voor Pieter, voor als hij weer beter was. Nu kon ik ‘m eindelijk weggooien.
12 februari
Ik vraag me af waar Marja blijft. Ze is toch niet echt boos op mij?
13 februari
Ze zei dat ik gek was. Natuurlijk was ze niet boos, maar ze maakt zich wel ongerust. Ze vraagt zich af of ik nog wel goed voor mezelf kan zorgen. Ze was een paar dagen weggebleven om dat uit te testen, zei ze. Eigenlijk heeft ze liever dat ik een poosje bij haar logeer. Ik maak me zorgen over de muis, maar dat heb ik haar maar niet verteld.
14 februari
Het is Valentijnsdag, zegt Marja. Vast een beladen dag, de dag van geliefden. Daarom leek het haar een goed idee vandaag te verhuizen. Ik mag niet zo veel meenemen. Het is toch maar voor even, zegt ze. In mijn dagboek heb ik een foto van Pieter meegesmokkeld. Stel dat ik hem vergeet?
20 februari
Ik mis mijn eigen spullen. Ik mis een plek voor mezelf. Marja houdt me constant in de gaten. Ze is geloof ik bang dat ik mezelf iets aan doe. Daarom schrijf ik nu ook niet zo netjes. Het moet snel, anders is ze alweer terug van de boodschappen en pakt ze mijn dagboek af. Ze wilt niet dat ik er in schrijf. Daar word ik alleen maar verdrietig van, zegt ze. Misschien heeft ze gelijk. Ik mis het huis ook en de geur en aanwezigheid van Pieter. Zij denkt dat het beter is om even afstand te nemen.
22 februari
Ik heb Marja gesmeekt om even naar buiten te mogen, maar zij vindt het geen goed idee. Ze is nu gelukkig even de deur uit, maar heeft alle deuren goed op slot gedaan. Alleen de ramen boven zijn open, maar om daar uit te klimmen gaat me iets te ver. Het zal vast wel beter gaan. Ze is gewoon bezorgd.
25 februari
Ik heb gevraagd om wat spullen en fotoboeken uit mijn huis. Ze ging er boos vandoor toen ik dat deed. Nu zie ik zwarte rook in de buurt van mijn huis en de brandweer is ook al onderweg. Het zal toch niet?


zaterdag 14 februari 2015

Vriend

Grijs, kort staartje, echte kraaloogjes, witte snorhaartjes. Hij beweegt zich paniekerig door het piepkleine kooitje waarin ik hem heb gevangen. Ik heb echt een muis gevangen. De muis bestond dus echt. Hij had zich al verraden door zich door folie heen te knabbelen en hapjes van koekjes en rookworst te nemen. Maar hij is dus niet alleen maar sporen. Hij is echt echt, maar lijkt om een tekenfilmfiguurtje.

Ik durf de val bijna niet op te pakken. Hij knabbelt aan het gaas in de hoop ook daar een gaatje in te kunnen maken. Zijn tanden zijn vlijmscherp. Dat zie ik zo ook wel, ik hoef het niet te voelen. Ik draag het minihuisje zo voorzichtig dat het bijna valt. Het zakt onderin mijn fietstas. ‘Wij gaan even een stukje fietsen, kleine vriend’, spreek ik hem vriendelijk toe er vanuit gaande dat het om een mannetje gaat.

Het is koud, mijn adem maakt wolkjes. Maar het zonnetje komt al een beetje door en dik ingepakt heb ik niet zoveel last van de kou. Samen gaan we op pad. We stoppen, nou ja, ik stop en derhalve stopt muis ook, bij een picknickbankje met uitzicht op golfbaan en weilanden. Er is niemand die mij vraagt: wat gaat u hier doen. Ik vertel het dus ook niemand.

Ik graaf in mijn fietstas en trek het kooitje tevoorschijn. Dan zet ik het voorzichtig op de grond. De tijd verstrijkt in slow motion. Tot ik met de veer het deurtje opentrek. Binnen no time ruikt het knaagdiertje de vrijheid en met grote diagonale sprongen schiet hij die tegemoet. Door het koude, natte gras, richting het water, het riet? Geen plan, alleen instinct, op zoek naar een veilig heenkomen.

Ik kijk hem na. 
Dag vriend.