vrijdag 14 november 2014

Verveging

Vanavond ga ik op tijd naar bed, had hij zichzelf beloofd. De t.v. was al uit, de thermostaat stond al laag en toen ging opeens de bel. Een meisje, ze droeg een jas met bontkraag, een veel te kort rokje en wat hoerige laarzen, stond voor de deur. Eerst herkende hij haar niet. Maar de manier waarop ze zomaar, ongevraagd, zijn gang binnendrong deed een lichtje bij hem branden.

Hij probeerde haar weer buiten de deur te zetten - hier had hij zo géén zin in - maar ze liet zich niet wegsturen. Onbewust streek hij over zijn knie. De steken die hij vanavond voelde, maakten ook dat hij snel plat onder dekens een dvd-tje wilde kijken.

“Wat kom je doen?” vroeg hij. “En waar is die vriend van je?”
“Heb ik niet meer,“ zei ze, terwijl hij de kauwgom in haar mond rond zag gaan.
“Zo. Wilde hij niet meer op jouw commando mensen afrossen?”
“Kweet nie.” Toen haalde ze een briefje uit haar zak. “Hoe…hoe gaat ’t met je?”
“Gaat wel”, antwoordde hij.
Ze knikte en keek weer op haar briefje. “Droom je er van?” Ze zei het alsof het antwoord haar totaal niet interesseerde.

Hij dacht aan die nacht, die zich iedere nacht opnieuw in zijn hoofd afspeelde. Die hij maar niet van zich af kon zetten. Hij hoorde haar stem snerpen in zijn oren: “Schop ‘m dan, die kankerlijer. Hij was ‘t. Hij zat naar me te loeren!”

“Elke nacht,” zei hij. Ze knikte. Hij hield zijn mond, terwijl zij met een vinger over haar briefje gleed, de woorden voelend alsof ze in braille geschreven stonden.

“Ken je me vevevevegen?” Ze zei het aarzelend, zonder hem aan te kijken.

Even begreep hij niet. Ze herhaalde haar vraag en toen drong het wel tot hem door. “Je bedoelt vergeven. Of ik je kan vergeven?” Hij dacht er even over na en schudde toen zijn hoofd. “Nee. Ik kan je niet vervegen.” En hij duwde haar de deur uit.

dinsdag 11 november 2014

Nu niet meer ademen

“Adem in. Adem uit. Nu niet meer ademen.” Ik krijg de aanwijzingen via de koptelefoon in mijn oren en volg ze braaf op. Ik tel de harde pieptonen. Het zijn er twintig. “Nu weer ademen.”

Daar moet ik het mee doen. Ik onderdruk de neiging om te gaan persen. Dit keer lig ik zelf in een soort baringskanaal. Met de voeten naar de uitgang, dus dat moet wel een zware bevalling worden.

Het besef van tijd ben ik al lang kwijt, want de laborant is vergeten mijn cd weer aan te zetten. Ik voel een lichte paniek in me opkomen. De liedjes waren mijn bakens (3 minuten per liedje, dus met twaalf liedjes ben ik weer vrij), maar nu zweef ik in het luchtledige.

“Adem in. Adem uit. Nu niet meer ademen.” Opgelucht hou ik mij adem in. Ze zijn me gelukkig niet vergeten.

Mijn hoofd vertelt me dat mijn angst belachelijk is. Eigenlijk zou ik blij moeten zijn met een klein uurtje helemaal niets hoeven, alleen maar liggen. Wie zou er geen moord doen voor een drie kwartier rust? Maar mijn lichaam wil draaien, overeind komen, een dansje maken, in vrijheid bewegen.


“Mevrouw, gaat het nog? Het is voorbij.” Blij als een kind glij ik de tunnel uit, alle angst vergeten.