Hijgend bereiken we de bovenste trede van de uitgesleten
trap. Ik leun even tegen de koele eeuwenoude muur. Pim’s vale vakantie t-shirt
plakt aan zijn rug. Hij stopt niet, maar loopt stug door. Zijn ogen zijn naar
beneden gericht. Het is ook niets voor hem om mij zomaar op een stedentripje te
trakteren.
Want Pim is van het kamperen. Het echte kamperen: met koken
op een campinggaspitje en slapen op een luchtbed dat heel langzaam leegloopt,
zodat je wel gedwongen bent bij het ochtendgloren de tent te verlaten. Ik heb
wel eens voorzichtig geopperd om een kampeerplaats met stroom te reserveren, voor
een lamp of zelfs maar een elektrische pomp, maar daar wilde hij niets van
weten. Een luxe poppetje noemde hij me. Hij spuugde het woord uit, alsof ik de
bruidssuite in een vijfsterrenhotel had voorgesteld. Sindsdien onderga ik onze gezamenlijke
vakanties gelaten.
Ik kijk om en overzie Praag. De geluiden van beneden zijn
nagenoeg verstomd. Diep onder ons krioelt het van leven, van liefde ook. Een betoverende
stad.
“Sleutel!”, roept hij als hij het einde van het steegje
heeft bereikt. Ik haast me naar hem toe. Als hij in zo’n bui is, wil je hem
liever niet pesten. Bij het binnengaan van de hal is het is alsof ik een
koelkast instap, heerlijk verfrissend. Ik loop gelijk door naar de douche.
“Niet te lang!” zegt hij. “Ik heb om zeven uur gereserveerd.”
“Schat. We zijn nu al tien jaar samen...” Hij pakt mijn
hand. We zitten op een terras op het Oude Stadsplein. Ik word afgeleid door een
straatartiest die lichtgevende parapluutjes in de lucht gooit. Kinderen
proberen ze te vangen. “Schat,” probeert hij nog een keer.
Ja, hoor, daar komt het. Nu gaat hij het aanzoek doen waar ik
al die jaren op gewacht heb. Ben ik blij? Nee, het is te laat. Ik kijk naar de
astronomische klok op het raadhuis, een ingewikkeld geheel van ronddraaiende
schijven. Het maakt me duizelig, alsof ook voor mij de tijd altijd door zal
blijven gaan als ik maar hier blijf.
“Dit is eigenlijk een afscheid. Ik ben weer verliefd
geworden.” Een schokje gaat door me heen. Het is niet onaangenaam, maar voelt
alsof mijn halsband is losgemaakt. Hij draait het glas in zijn hand, ontwijkt
mijn blik, verwacht waarschijnlijk tranen.
Ik kijk naar hem, kijk om me heen en glimlach melancholiek. “Wat
fijn voor je. Ik ook.”