Dit is de dag vlak na het compliment.
Mijn auto reed me het dorp uit. Niet meer schakelen. Een eenzame
trambestuurder was ik. Alleen zweeg de bel als het graf. Rechtsaf, rechtsaf, linksaf
en dan almaar rechtdoor.
De weg leidde me langs toegangspoorten en oude wilgen naar
de vitaminentuin. Achteruit, keren, parkeren en klaar.
Een onbekende bestemming is bereikt. Nu weet ik waar. Maar welke
deur, wat tref ik aan? Hoe nu?
En toen kwam hij naar mij. Hij die mij kende. Die weet had
van mijn werk, van mijn inspanning. Die mij nodig had gehad.
Zijn opgeheven duimen gaven mij superlatieven en omsloten
een zenuwachtige lach. En ik? Ik incasseerde, groeide, gloeide. Mijn werk was
goed. Mijn trots was groot.
Op tafel staat een grote doos met verantwoord lekkers. Te
lonken, te pronken. Brenger van een betere weerstand.
Maar mijn geluk kwam vandaag uit zijn mond. Een deel van de
beloning.